Vermoorde onschuld, deel II
06 maart 2011, 03.30 uur
De deur slaat met een harde dreun in zijn post, gevolgd door een draaiend geluid en drie klikken. Het is duidelijk dat de deur achter mij zorgvuldig op slot is gedraaid en dat ik geen kant meer op kan. Ik staar in een lege ruimte met aan het einde een stalen bank. Ik neem plaats en denk na over hetgeen mij zojuist is overkomen. Ze zullen er zo wel achterkomen dat het een vergissing was en dat ik niets met de vrouw te maken heb. Ik kijk om mij heen en zie in de stalen deur allerlei tekens, datums, namen en verwensingen gekerfd. De witte muren zijn bevlekt, het kan van alles zijn geweest. Het stinkt naar urine. In de hoek van mijn cel staat een leeg koffiebekertje met een restant koffie. Je ziet de olielaag op de koffie drijven. Het geeft mij een onbehagelijk gevoel, ik moet hier weg en snel.
De deur wordt geopend en een politieagent stapt mijn verblijf binnen. ‘Mijn naam is Johan Klepper, ik ben hulpofficier van justitie. U bent zojuist aangehouden op verdenking van moord. U bent niet tot antwoorden verplicht, kunt u mij vertellen wat er is gebeurd?’ Ik durf de man bijna niet aan te kijken, maar dwing mijzelf om mijn hoofd op te richten. ‘Ik stelde u zojuist een vraag,’ zegt de hulpofficier geïrriteerd. ‘Sorry, maar u moet begrijpen dat ik deze situatie niet gewend ben en’…. De hulpofficier onderbreekt mijn betoog. ‘Gaan we bijdehand staan doen, u verdoet mijn kostbare tijd. U wordt niet van een winkeldiefstalletje verdacht, meneer Scheepers, u wordt verdacht van moord!’ Ik heb mijn emoties niet meer onder controle. Mijn lichaam trilt van alle kanten en ik wil mij verstoppen. Met een trillerige stem probeer ik wederom de hulpofficier te woord te staat. ‘Ik ben vanavond op stap geweest in café Njoy, op de Korte Leidsedwarsstraat. Ik besloot naar huis te gaan en zoals ik vaker doe, loop ik dan door het Vondelpark. Ik woon op de Eerste Helmerstraat begrijpt u? Het is de kortste weg. Ik verstapte mij, en toen ik weer overeind kwam werd ik geduwd. Het volgende wat ik zag was de vrouw in de bosjes. Ik was enorm geschrokken en wilde zo snel mogelijk weg en toen ik de politieauto zag en wilde wenken werd ik aangesproken door twee collega’s van u. En nu zit ik hier.’ Als ik mijzelf zo hoor praten klinkt het zeer ongeloofwaardig en terwijl ik dit bemerk, val ik helemaal stil. ‘Het is mij duidelijk,’ hoor ik de hulpofficier zeggen, ‘te veel onvolkomenheden, ik stel u in verzekering.’ De hulpofficier draait zich om en verlaat het verblijf, de dikke deur achter hem sluitend. In afwachting tot het overduidelijke geluid van opsluiten, kijk ik verbaasd op, als dit niet gebeurd. Onzeker maar vastberaden sta ik op en loop naar de deur. Ik tast mijn zakken af in de hoop dat ze mijn toegangspas van het werk vergeten zijn bij de fouillering. Ik bewaar deze altijd in het kleine vakje van mijn broekzak. Ik voel in mijn zak en merk dat ik geluk heb. Ik pak de toegangspas uit mijn zak en steek deze tussen de deur en zijn post. Ik haal de pas naar beneden tot deze op het sluitwerk terecht komt. Ik haal de pas enkele malen heen en weer en duw daarbij de pas naar beneden. Na een paar pogingen springt de deur open en kijk ik snel de gang door.
Zonder verder na te denken pak ik mijn spullen, die bij mijn cel liggen, en ren ik richting de uitgang. Eenmaal buiten ren ik over de binnenplaats richting het schuifhek en gooi mijn spullen over het hek. De adrenaline giert door mijn lijf en zorgt er voor dat ik met gemak over het hek heen klim. Ik raap mijn spullen bijeen en vlucht, zo lang ik kan, zo ver ik kan. Ik kies niet voor een richting, als het maar ver weg van het politiebureau is. Ik lees een straatnaambord, Spaarndammerstraat, ik ken deze straat, ik ben vlakbij het Westerpark. Mijn benen worden zwaar en ik besluit bij het zien van het Westerpark, deze te betreden en uit te rusten. Ik neem plaats achter een scherm van Hortensia’s. Het zweet slaat uit tegen de binnenzijde van mijn kleding en terwijl ik met mijn rechterhand het zweet van mijn voorhoofd veeg, probeer ik mijzelf tot kalmte te manen. Wat moet ik doen, waar kan ik naar toe? Ik kan hier in ieder geval niet blijven, zo dicht bij het politiebureau, waarschijnlijk de eerste plek waar ze gaan zoeken. Ik moet uit het zicht, ik mag niet gezien worden door omstanders die de politie alleen maar wijzer kunnen maken. Ik sta op en kijk door het park, langzaam stap ik uit de Hortensia’s en begeef mij in de richting van de spoorlijn. Ik steek de rails over en eindig in de Zaanstraat en besluit rechts af te slaan, de Hembrugstraat in. Ik kijk naar de woningen en bemerk dat bij één van de woning post opgestapeld op de eettafel ligt. Ik bel aan, maar het aanbellen wordt niet beantwoord en ik besluit naar de achterzijde van de woning te lopen. Niemand te zien, dus ik trek op aan de schutting en met enige moeite sta ik in de achtertuin. Het huis is helemaal donker, grote kans dat niemand thuis is. Uit de onafgesloten schuur haal ik een grote schroevendraaier en breek het raam aan de achterzijde met gemak open. Ik stap naar binnen en loop naar de voordeur. De recentste post die op de tafel ligt, dateert van 24 februari. De bewoners zijn waarschijnlijk al geruime tijd weg
Ik leg mijn spullen op de tafel en loop naar de keuken. Een hongerig gevoel begint op te spelen en ik ga op zoek naar eten. In de koelkast vind ik een halve worst, waarschijnlijk overgebleven, en ik begin te eten. Op het aanrecht liggen een aantal sneeën brood in een zak. Ik zoek in de kastjes en vind een pot pindakaas. Ik smeer een aantal boterhammen en al etend loop ik weer richting de voordeur, ik zet de deur op de knippen en begeef mij naar boven. Ik stap onder de douche en probeer alle ellende te vergeten. Eenmaal in bed zakt de adrenaline weg en voel ik mij intens moe. Ik sluit mijn ogen en wacht op het moment tot ik in slaap val, ik hoef gelukkig niet lang te wachten.
07 maart 2011, 08.00 uur
De schouwarts stapt de kille, steriele ruimte binnen en ontvouwt het witte laken waarin een dame verwikkeld ligt. ’7 maart 2011, het is nu 8 uur, start autopsie anonieme vrouw Vondelpark. Nederlandse vrouw, slank postuur, 1 meter 70 lang, blond, lang haar, blauwe ogen. Mevrouw is gekleed in een zwarte pantalon en witte blouse. Aan de voorzijde van de blouse zijn diverse scheuren te zien. De voorzijde van de blouse is grotendeels bebloed. Het is met redelijkheid te stellen dat deze vrouw meermalen in haar bovenlichaam is gestoken. De achterzijde van de kleding is vochtig, vermoedelijk op een vochtige ondergrond gelegen. Op de achterzijde van de kleding enkele bladeren en mossen, geen aardesporen aanwezig. De hakken van de schoenen zijn versleten, niet overeenstemmend met de overige slijtage van de schoenen. Vermoedelijk is mevrouw na haar dood versleept. Gelet op het onderzoek, buitenzijde kleding, ben ik geneigd te zeggen dat deze mevrouw niet is gedood op de locatie van aantreffen.’ De deur van de autopsieruimte wordt geopend en Charles Moonen van de recherche stapt de ruimte binnen. ‘Ha Piet, ik zie dat je al bent begonnen, kun je mij al iets vertellen?’ ‘Mevrouw is overleden door het toebrengen van 12 messteken. Ik heb de steekwonden bekeken, drie ervan waren fataal. Aan haar kleding te zien, vermoed ik dat ze niet is vermoord op de plek waar jullie haar gevonden hebben. Ik wilde net beginnen om haar zakken leeg te halen.’ Terwijl Charles passende kleding aantrekt, om Piet te assisteren, voelt Piet in de kleding naar aanwijzingen van de identiteit van de vrouw. ‘Ze heeft helemaal niets bij zich waarvan ik kan afleiden wie ze is, wel heb ik hier een kaartje van eetcafé ’t Pakhuis aan de Voetboogstraat.’ Charles draait zich om en pakt het kaartje van Piet, ‘Het is in ieder geval een begin.’
Piet knipt zorgvuldig de kleding van de vrouw los, verwijdert deze van haar koude lijf en overhandigt ze aan Charles. Terwijl Charles de kleding zorgvuldig in de DNA-kit stopt, bekijkt Piet het lichaam van de overleden vrouw. ‘Diverse hematomen waarneembaar op armen en benen wat duidt op mishandeling voor aanvang dood. Nagel rechter wijsvinger is gescheurd en er is een witte streep waarneembaar op de nagel. Vermoedelijk heeft mevrouw zich verweerd.’ Charles reikt Piet een bekertje en een schraper aan. ‘Wil je voor mij de materialen onder haar nagels verwijderen voor verder onderzoek?’ ‘In haar nek zijn drie krassen waarneembaar, vermoedelijk aangebracht door de nagels van de dader, en…’ Piet kijkt aandachtig naar de krassen in haar nek en schuift het vergrootglas voor de wond. ‘Kijk eens mee Charles, volgens mij is dat een haar van een ander persoon.’ Charles bekijkt de haar door het vergrootglas. ‘Ik denk dat je gelijk hebt, deze haar is donker terwijl ons slachtoffer blond is.’ De haar wordt door Piet uit de wond gehaald en onder de microscoop geplaatst voor verder onderzoek. Charles pakt zijn tablet en neemt de vingerafdrukken van het slachtoffer. Na een aantal minuten klinkt er een ‘piep’ door de ruimte, het geluid dat de computer iets gevonden heeft aan de hand van de afgenomen vingerafdrukken.
Op het beeldscherm verschijnt een foto, gelijkend op de vrouw die op de autopsietafel ligt. Bij haar foto staan haar personalia, Marijke Verveer, geboren op 20-05-1978 te Amsterdam. De foto komt naar voren in een kort strafblad waarin Marijke ooit een keer veroordeeld is voor rijden onder invloed. ‘Charles, ik heb hier een punctiewond in de linker bovenarm, mogelijk ontstaan door het toedienen van een injectie.’ Piet vult enkele buisjes met bloed. ‘Ik zal het controleren op aanwezigheid van verdovende middelen.’
Terwijl de sectie voortduurt, stapt Charles uit de autopsieruimte, trekt zijn beschermende kleding uit en loopt naar buiten. Charles neemt plaats in zijn auto en bekijkt het kaartje van ’t Pakhuis nogmaals. Charles trekt het portier naar zich toe en met een doffe dreun valt de deur dicht. Onderweg naar ’t Pakhuis bladert Charles door zijn telefoon, op zoek naar het telefoonnummer van zijn informatiecoördinator. ‘Met Hans Dursma, informatie coördinator recherche Amsterdam.’ ‘Hé Hans, ik stuur jou een personenkaart door van Marijke Verveer. Ik wil alles weten over Marijke: adres, vrienden, hobby’s, activiteiten op internet, alles.’ Nog voor Hans kan reageren wordt de verbinding verbroken door Charles. Charles stuurt zijn auto via de Singel, het Spui op en parkeert op het plein, nabij de Voetboogstraat. Uit het dashboardkastje pakt Charles het bordje waar ‘Politie’ op staat, plaatst deze achter de voorruit, stapt uit en begeeft zich richting ’t Pakhuis.
Charles stapt ’t Pakhuis binnen en kijkt om zich heen. Vanuit de keuken komt een jongedame aangelopen. Charles zijn ogen zijn direct op haar gericht, zwart schort met sierlijk wiegende heupen met daarop een strakke zwarte blouse waarvan de knoopjes tot halverwege de borsten open staan. Charles probeert haar aan te kijken, maar kan niet voorkomen dat hij haar blijft scannen. ‘Kan ik u helpen?’ volle lippen bewegen op en neer, diepblauwe ogen en vrolijk dansend zwart haar. ‘Meneer?’ ‘Neemt u mij niet kwalijk, ik was even in gedachten verzonken.’ Charles pakt uit zijn binnenzak een foto van Marijke en toont deze aan de jongedame. ‘Kent u deze vrouw?’ ‘Dat is Marijke, zij werkt hier als serveerster.’ ‘Niet meer. Mijn naam is Charles Moonen, recherche.’ ‘Manon, Manon Weber is mijn naam’. Twijfelend reikt Manon haar hand uit naar Charles en kijkt hem vragend aan. ‘Wat is er gebeurd?’ Charles schuift de dichtstbijzijnde stoel naar achteren en neemt plaats. Hij wijst naar de overzijde van de tafel met een duidelijk gebaar aan Manon om daar plaats te nemen. ‘Zullen we daar maar een kopje koffie bij drinken?’ vraagt Charles enigszins sarcastisch richting de bar.
De ranke jongeman achter de bar slaat zijn theedoek over zijn linker schouder en plaatst onder protest twee kopjes onder de koffieautomaat. Charles kijkt Manon aan. ‘We hebben Marijke vannacht dood aangetroffen in het vondelpark.’ Bij het horen van de woorden van Charles slaat Manon haar beide handen voor haar gezicht en buigt licht voorover. Aan haar schokkende rug is duidelijk waarneembaar dat Manon aan het huilen is. Omgaan met de emoties van anderen is nooit de sterkste eigenschap van Charles geweest en hij weet zich dan ook geen houding te geven. Charles kijkt ongemakkelijk naar Manon in de hoop dat zij snel weer aanspreekbaar is. De jongen die daarnet nog geïrriteerd de koffie aan het maken was, verschijnt met natte ogen en rammelende kopjes aan de tafel waar Charles en Manon aan zitten. Charles knikt een keer als zijnde een bedankje en neemt een eerste slok. ‘Ik wil graag een aantal vragen stellen.’ Manon veegt de tranen van haar gezicht en probeert zich te sterken. ‘Wat wilt u weten?’ Charles pakt zijn blocnote en pen en slaat de kaft om. ‘Wat kunt u mij over Marijke vertellen?’ ‘Marijke werkt hier nu zo ongeveer twee jaar en is in die tijd uitgegroeid tot een zeer gewaardeerde collega. Marijke was altijd vrolijk, zo ongedwongen.’ ‘Had Marijke onlangs onenigheid met iemand of wellicht problemen in haar privé?’ ‘Nee, niet dat ik zo weet. Op het werk sowieso niet en privé…’ Manon kijkt naar buiten en probeert na te denken. Ineens draait ze haar hoofd terug naar Charles en pakt met haar rechter hand de linker onderarm van Charles vast. ‘Nou, vorig jaar had Marijke een jongen leren kennen tijdens het stappen. Ze vertelde honderduit over die gast, ik werd er af en toe helemaal dol van, maar ik gunde haar het geluk. Staat hier op een gegeven moment een vrouw in het restaurant als een gek te keer te gaan tegen Marijke.’ ‘Heeft u Marijke hierover later nog bevraagd?’ Charles trekt heel voorzichtig zijn arm terug en bij het zien hiervan haalt Manon haar hand terug. ‘Nee, ik vond het gênant en wilde het niet erger maken voor Marijke. Toen de vrouw het restaurant verliet, hoorde ik haar nog wel iets schreeuwen richting Marijke.’ Manon haar woordenstroom stokt plotseling en ze kijkt Charles verloren aan. ‘Wat zij ze dan?’ vraagt Charles terwijl hij zijn laatste slok koffie opdrinkt. ‘Ik maak je af als je hem nog één keer ziet!’ ‘Kun jij je nog herinneren wat de naam van die jongen was?’ Manon kijkt met een nadenkende blik richting haar kopje. ‘Nee, dat weet ik niet meer.’
Charles stapt het restaurant uit en kijkt nog eenmaal achterom. In zijn broekzak trilt zijn mobiele telefoon. Charles reikt naar zijn telefoon en neemt de telefoon op, ‘Charles.’ ‘Hé, met Piet. Ik heb de haar nader onderzocht en de structuur geeft mij te kennen dat het hier gaat om een vrouwenhaar. Het schraapsel onder de nagels betreft deels huidepitheel, ik heb het DNA veilig gesteld.’ ‘Bedankt Piet, hoe lang duurt het voor we resultaat hebben op het DNA?’ ‘Dat kan een paar maanden duren, als er überhaupt een hit op komt.’ ‘Verdomme! Daar kan ik toch niets mee!’ Uit frustratie drukt Charles zijn telefoon uit en opent de portier van zijn auto. ‘Hallo, hallo!’ klinkt er achter Charles en hij kijkt achterom. In versnelde tred komt Manon in de richting van Charles gerend. ‘Gerard, zijn naam was Gerard’.